De beroepstermijn uit artikel 39/57, §1, derde lid van de vreemdelingenwet wordt vanaf een tweede verwijderings- of terugdrijvingsmaatregel teruggebracht tot vijf dagen. Uit de aan de Raad voorgelegde stukken blijkt dat aan verzoeker reeds op 1 januari 2015 een bevel om het grondgebied te verlaten met vasthouding met het oog op verwijdering (bijlage 13septies) werd betekend. Verzoeker koos ervoor om te ontsnappen uit het gesloten centrum. Vanaf dat ogenblik moest verzoeker, voor zover hij dat niet reeds was, ten volle bewust zijn van het feit dat hij het land diende te verlaten en de mogelijkheid had om tegen die beslissing een beroep in te dienen. Hij kan geacht worden te weten wat hij te verwachten had wanneer hij opnieuw zou worden gevat. De beslissing van 19 januari 2015 waarvan in voorliggende zaak de schorsing bij uiterst dringende noodzakelijkheid wordt gevorderd is een tweede verwijderingsmaatregel. Verzoeker beschikte derhalve over een beroepstermijn van vijf dagen om een vordering tot schorsing bij uiterst dringende noodzakelijkheid in te dienen (RvV 29 januari 2015, nrs. 137 630 en 137 631).
De vervaldag van de termijn van vijf dagen uit artikel 39/57, §1, tweede lid, 3° van de vreemdelingenwet wordt van rechtswege en in toepassing van artikel 39/57, §2, tweede lid van de vreemdelingenwet verplaatst naar de eerstvolgende werkdag indien deze een zaterdag, een zondag of een wettelijke feestdag is (RvV 21 januari 2015, nr. 136 730).